De wedergeboorte van het Westen

Illustratie
Plato - buste door Silanion
Details
Datum en uur: 
zondag, 6 december, 2015 - 11:00 tot 13:00
Spreker: 
Peter Van Osta
Bijdrage: 
Vrije bijdrage

Met deze titel als onderwerp, duiken we terug in de tijd. Een heel interessante, boeiende en leerrijke periode, niet enkel op literair of artistiek vlak maar ook en vooral op filosofisch gebied. Om een kort overzicht te geven waarover zal gesproken worden, geven we hieronder een ietwat lang doch zeer leerrijk artikel.

De Renaissance wordt gezien als de periode waar het Latijnse Westen terug aansluiting vond bij zijn antieke Griekse verleden. Naast een literaire en artistieke wedergeboorte betekende het ook een filosofische wederopstanding door de herontdekking van de werken van Plato, de Neoplatonici en het Hermetisme. Een belangrijke rol in dit verhaal is weggelegd voor het Firenze van Cosimo de' Medici de Oude (1389-1464) en zijn Platonische academie. De val van Byzantium in 1453, het Concilie van Ferrara-Firenze (1438-1439) en de toevloed van Griekse geleerden, zoals de Platonist Plethon (ca. 1355-ca.1454), in het Firenze van de Medici zal leiden tot de oprichting van een nieuwe Platonische academie door Cosimo de’ Medici. Onder andere Marcilio Ficino (1433-1499) en Giovanni Pico della Mirandola (1463-1494) zullen een belangrijke rol spelen in deze academie.

De priester en humanist Marcilio Ficino zal in opdracht van Cosimo de' Medici de volledige werken van Plato uit het Grieks naar het Latijn vertalen (‘Platonis Opera Omnia’, 1484). Dit zal leiden tot de ontwikkeling van een nieuw wereldbeeld verschillend van het laatmiddeleeuwse wereldbeeld dat sterk aanleunde bij Aristoteles. Verscheidene werken van Plato zullen de ontwikkeling van het westerse wereldbeeld sterk beïnvloeden. Alle werken en invloeden bespreken zou ons te ver voeren, maar o.a. de Timaeus, het Symposium en de Politea zijn interessant o.w.v. hun spirituele invloed op de evolutie van het westerse denken. In zijn werken verwijst Plato zelf naar de mysteriën van Eleusis en de Orfische traditie, daarbij aangevend dat zijn filosofie in de Griekse spirituele traditie is geworteld (‘Meno’ 81a en ‘Phaedo’ 70c). Plato en het Platonisme kunnen worden beschouwd als de grondlegger van de westerse filosofisch-spirituele traditie in de Renaissance.

In de ‘Timaeus’ geeft Plato zijn visie op de functie van de wiskunde en geometrie in het ontwerp van de schepping. Plato zoekt in de Timaeus een verklaring waarom het universum zo ordelijk en mooi geconstrueerd is. Plato geeft daarnaast zijn visie op de aard van de geest, ziel, materie, tijd en de plaats van de mens in het universum. De schepping van het heelal door een 'demiurg' of ‘ambachtsman’ is volgens de Timaeus een afbeelding in de materie van de ideale Platoonse Ideeën. De mens heeft daarbij de keuze om zijn leven te richten op het lagere (aardse) of op het hogere (hemelse). De Christelijke platonisten zagen de kosmos als een door God geordend geheel in overeenstemming met het Oud-Testamentische vers uit Wijsheid 11:20: “Gij hebt alles naar maat en getal en gewicht geordend”. Platonische wiskunde en geometrie zullen vervolgens een belangrijke invloed gaan uitoefenen op de ontwikkeling van de westerse wetenschap. Galileo Galilei (1564-1642) zal verklaren dat 'Het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde'. Johannes Kepler (1571-1630) zal zich in zijn Harmonices Mundi (1619) laten inspireren door de vijf Platonische lichamen en de muziek der sferen van Pythagoras. Isaac Newton (1643-1727) zal in de ‘Philosophiae Naturalis Principia Mathematica’ (1687) een kosmologie ontwikkelen gebaseerd op geometrie en wiskunde.

In het ‘Symposium’ (het feestmaal) behandelt Plato de liefde, wat heeft geleid tot het begrip ‘Platonische’ liefde of ‘amor platonicus’. In het ‘Symposium’ geven de verschillende gasten van het banket ieder een lofrede op de Liefde (eros). Wanneer Socrates aan het woord komt, vertelt hij over de visie van een zekere Diotima op ‘eros’. Volgens Diotima is Liefde een kracht die de mens doet verlangen en streven naar het Goede, het mooie en de onsterfelijkheid. Eros is de verbindende kracht (metaxu) tussen het aardse en het hemelse of ook een bemiddelend tussenwezen (daimon) tussen de wereld van de mensen en die van de goden. Deze Liefde is het verlangen van de mens om één te worden of zich te herenigen met het Goede of het goddelijke. In de filosofie van Plato is het Goede de hoogste Idee uit de Plato's Ideeënwereld en het streven ernaar het hoogste doel in een menselijk leven. De Liefde als drijvende kracht en bemiddelaar faciliteert de vereniging van het sterfelijke en het onsterfelijke (‘Symposium’ 202e). Voor Diotima is Liefde het verlangen naar de zgn. ‘Unio Mystica’ of deelhebben aan het Goede, het eeuwige en onsterfelijkheid (Symposium 207a). Liefde in deze betekenis is de brug tussen de gescheiden oevers van het tijdelijke aardse bestaan en het hemelse eeuwige en het filosofische leven is dan de spirituele boottocht tussen beide oevers. Deze reis is ook enigszins te vergelijken met de Boeddhistische parabel van het vlot. Deze Liefde is de transformerende kracht die de mens kan inwijden in het mysterie van de Liefde. Vervolgens behandelt Diotima de ‘mystagogie’ of 'initiatie' in het laatste deel van het mysterie van de Liefde. Deze inwijding is echter niet iedereen gegeven en Diotima is dan ook niet zeker of zelfs Socrates haar hier kan volgen (‘Symposium’ 210a). Diotima beschrijft de initiatieke reis van de Liefde in vijf stappen. De gids van de mens tijdens deze reis is de Liefde als de kracht die de mens de weg wijst (‘Symposium’ 212b). De eerste vier fazen gaan van de liefde voor één lichaam tot de liefde voor de ene ware wetenschap. De laatste en hoogste stap is het aanschouwen van de Schoonheid zelf. Anders gezegd, gaat het over het pad van het ontdekken van particuliere fysieke schoonheid naar universele allesomvattende spirituele schoonheid. Elke stap bestaat uit een passie voor het object van de liefde en het inzicht van zich te moeten onthechten om de volgende stap te zetten op weg naar het einddoel. Alle fazen dienen daarbij achtereenvolgens te worden doorlopen om spirituele groei en de transformatie van de ziel mogelijk te maken. Na de vierde fase van de reis beseft de mens de universaliteit van het mooie en de schoonheid. De mens gaat dan op in de kosmische oceaan van schoonheid en laat al het willen, begeren en wensen achter zich. De laatste en vijfde stap van de reis leidt dan uiteindelijk tot het ontdekken van het Schone of de Schoonheid zelf. Tot aan de vierde stap geraakt de mens via de rede (dialectiek) en discursief denken, maar de laatste stap is slechts mogelijk door plots inzicht of een intuïtief vatten van het Schone of de Schoonheid (‘Symposium’ 211b). Wie het Schone ziet met de ogen van de ziel (cfr. derde oog), aanschouwt de goddelijke schoonheid en verenigt zich ermee (‘unio mystica’), waardoor de mens het leven vanuit een goddelijk perspectief kan zien staande buiten ruimte en tijd. (‘Symposium’ 212a). 

Vervolgens is er de 'Politeia’ (Republiek of Staat) met de bekende allegorie van de grot. De ‘Politeia’ gaat enerzijds over rechtvaardigheid en de manier om de ziel van de mens te ontwikkelen. De ontwikkeling van de mens-filosoof omvat voor Plato echter niet alleen een academische vorming maar ook een zich richten op het hogere (‘Politeia’ 540a). In de allegorie van de grot trekt Plato een parallel tussen de zon als het licht van de wereld en het Goede als het licht van de geest (‘νούς’ = nous) (‘Politeia’ 508d). Daarbij is het Goede de bron van alle denken zoals de zon de bron is van alle leven (‘Politeia’ 509d). De allegorie van de grot beschrijft het leven van de onontwikkelde mens in een grot waarbij enkel schaduwen worden waargenomen, zonder de waarheid achter de schaduwen te kennen. De mensen in de grot houden de schaduwen zelfs voor de echte werkelijkheid. Een enkeling slaagt erin zich te bevrijden uit de grot en met veel moeite de dingen te zien hoe ze werkelijk zijn (‘Politeia’ 515d). Het proces begint met zich af te keren van de muur van de grot naar het licht of van de illusoire wereld van het tijdelijke worden naar de wereld van het tijdloze en onveranderlijke zijn. Deze eerste stap, de omkering, vraagt al een grote inspanning van de hele ziel en is daarom niet iedereen gegeven. We vinden een gelijkaardige opvatting in het evangelie van Mattheüs: “Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren” (Mattheüs 22:14). Het steile pad uit de grot symboliseert vervolgens de moeizame tocht van de ziel vanuit de wereld van illusies naar de wereld van de geest (noésis) (‘Politeia’ 517b) en de werkelijkheid te zien zoals ze is (‘Politeia’ 516b). De moeilijke klim uit de duisternis vertoont overeenkomsten met wat in de westerse mystiek door o.a. Johannes van het Kruis (1542-1591) ‘La noche oscura del alma’ zal worden genoemd. Tijdens de klim (anabasis) uit de grot wordt de mens eerst nog verblind door het licht en kan de waarheid nog niet meteen vatten (‘Politeia’ 516a), daarvoor is nog tijd en gewenning nodig. De uiteindelijke waarheid heet bij Plato het ‘Goede’. Voor Plato vormt het ‘Goede’ als de hoogste Idee onder de Vormen in de ideeënwereld de ultieme werkelijkheid die door de verlichte geest wordt aanschouwd (‘Politeia’ 518cd). De hele reis is een bevrijding van de ziel uit de duisternis naar het licht, vanuit laag naar hoog en naar de ultieme werkelijkheid en wordt gesymboliseerd door het aanschouwen van ‘Het Goede’ (‘Politeia’ 512c).

De bevrijde en verlichte ziel zal met medelijden terugdenken aan de gevangenen in de grot en zich afkeren van de illusies die daar het leven bepalen. Slechts met tegenzin zal de verlichte ziel terug afdalen in de grot (katabasis) (‘Politeia’ 516d-e). Daarbij loopt de verlichte mens wel het gevaar om door zijn medemensen te worden misprezen en zelfs gedood omdat ze zijn inzichten niet willen en kunnen delen (‘Politeia’ 517a). De terugkerende verlichte ziel vertoont overeenkomsten met de Bodhisattva uit het Mahayana-boeddhisme, nl. iemand die anderen bijstaat op het pad naar verlichting.

Ficino vertaalde niet alleen de volledige werken van Plato in het Latijn, maar de werken inspireerden hem ook tot het schrijven van eigen filosofisch werken. Ficino’s verhandeling over de onsterfelijkheid van de ziel, ‘ Theologia Platonica de immortalitate animae’, zal een belangrijke invloed uitoefenen op de theologische ontwikkelingen i.v.m. de individuele onsterfelijkheid van de ziel. Geinspireerd door de dialoog ‘Het Symposium’ (het feestmaal) schrijft Ficino ‘De Amore’ over de Platonische liefde, waardoor het begrip ‘Platonische liefde’ of ‘amor platonicus’ zijn ingang zal vinden in het Westen.

Naast de werken van Plato zal Marcilio Ficino ook werken van de Neoplatonisten vertalen, zoals Porphyrius, Iamblichus en Plotinus, wat een grote invloed zal uitoefenen op de ontwikkeling van de Westerse mystiek en spiritualiteit. Het bekendste Neoplatonische werk zijn de ‘Enneaden’ van Plotinus. Wat bij Plato ‘Het Goede’ is, wordt bij de Neoplatonisten ‘De Ene’ en ook de hiërarchische indeling van het universum treedt bij de Neoplatonisten meer op de voorgrond. Voor de Neoplatonisten was het doel van het leven het streven naar de Ene of de godheid. Hierin vinden we de wegbereider van de Christelijke mystiek en zijn ‘unio mystica’.

In 1460 bracht een monnik, Leonardo van Pistoia, een Grieks handschrift vanuit Constantinopel naar Florence voor Cosimo de' Medici. Dit werk werd toegeschreven aan een zekere Hermes Trismegistus, een tijdgenoot van Mozes in Egypte. Ficino zal ook dit ‘Corpus Hermeticum’ vertalen naar het Latijn en daarmee de basis leggen voor de hermetica en de Westerse esoterie. Het belangrijkste thema van het ‘Corpus Hermeticum’ is de relatie tussen God, kosmos en mens. De hoofdfiguur, Hermes Trismegistus, werd beschouwd als de leraar of gids voor de mens op de weg om tot inzicht en wijsheid (gnosis) te komen. Een leerling van Ficino, Giovanni Pico della Mirandola (1463-1494) zal in zijn werken verder gaan dan Ficino. Naast Plato en de Neoplatonisten zal Pico ook de Hermetica en Kabbala proberen te integreren tot een nieuwe filosofische synthese. Zijn bekendste werk, ‘De hominis dignitate’ (Oratie over de waardigheid van de mens), was slechts een inleiding op de ‘Conclusiones sive Theses DCCCC’ (1486). Dit waren 900 stellingen die hij in Rome wilde verdedigen in een traditioneel dispuut. Het werd hem echter geweigerd omwille van de problematische theologische opvattingen die hij naar voor bracht. In de Oratie pleit Pico o.a. voor de vrije beoefening van de vrije kunsten en een menselijke zoektocht naar kennis in een Neoplatonisch kader . De spirituele roeping van de mens bestond volgens Pico uit een morele transformatie en vervolmaking, intellectueel onderzoek en uiteindelijk streven naar vereniging met de ultieme werkelijkheid. ‘De hominis dignitate’ zal later uitgroeien tot het zogenaamde ‘manifest van de Renaissance’.

Tot slot kunnen we stellen dat de herontdekking van Plato, de Neoplatonisten en het Corpus Hermeticum een diepgaande en blijvende invloed uitoefenen op de westerse filosofisch en spirituele traditie. Ook de moderne wetenschap is schatplichtig aan het geometrisch-mathematische wereldbeeld van de Platonische traditie.

Bronnen:

  • Verzameld Werk, Plato, vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Bert Bakker, 2011.
  •  Hermetica: The Greek Corpus Hermeticum and the Latin Asclepius in a New English Translation, with Notes and Introduction, Brian P. Copenhaver, Cambridge University Press, 1995
  •  Oration on the Dignity of Man: De Hominis Dignitate, Giovanni Pico Della Mirandola, Charles Wallis, Createspace Independent Pub, 2014
  •  Spirituele filosofie en de ziel, Jacques Graste, Uitgeverij Klement, 2008, blz. 79-119. 

Wie meer wil weten over dit onderwerp, nodigen we vanharte uit op de voordracht.

Iedereen van harte welkom!

Peter Van Osta is lid van onze loge.